Sunset kende het bos op haar duimpje, zovaak was ze hier te vinden. Na de bombardementen was het hier uiteraard veel veranderd. Het bos was afgebrand, dus waren er alleen nog afgebrande stukken boom te vinden. Het had Sunset gedeprimeerd, maar de woorden van Esmee hadden haar weer opgevrolijkt. Voor zover ze Esmee haar stemming liet zien dan. Haar nicht had gezegd dat de planten vanzelf weer terug zouden groeien. Sunset had beseft dat dat waar was, dat had ze zelf ook kunnen bedenken. Sunset sloeg haar rode cape strakker om haar heen. Uiteraard had ze haar pijlenkoker en boog op haar rug hangen. Ze wist dat het bos niet de veiligste plek was. Je kon zomaar een mutilant tegen komen. Het meisje liep verder door het bos en ging vervolgens tegen een boom aan zitten. Toen ze het bekende gekraak van takken hoorde, het teken dat er iemand aan kwam, draaide ze haar hoofd naar het geluid en zag een meisje met rood haar, dat op een boomstam ging zitten. Sunset wist niet goed wat ze moest doen. Weglopen, blijven zitten, met het meisje gaan praten? Sunset was niet zo'n prater. Helemaal niet zelfs. Wat deed het meisje in het bos? Er kwamen niet veel mensen meer hier. Ze besloot toch op te staan en naar het meisje, of eigenlijk de jonge vrouw, toe te lopen. Stel dat ze het raar zou vinden als Sunset gewoon zou blijven zitten. Sunset wilde niet dat mensen haar raar vonden. Ze wilde graag dat mensen haar aardig vonden. "Ehm, hallo..." zei ze verlegen.